Recensie in De Morgen

Ook Dirk Leyman memoreert in zijn recensie van het laatste dagboek in De Morgen van 27 augustus de groter wordende lekkages in het huis van Warren. Ook Leyman blijft gefascineerd door de dagboeken.

Hoewel de Zeeuwse einzelgänger een gewaardeerde dichter en bloemlezer was en als vaak onbarmhartige recensent een kruidige smaakmaker van het literaire leven bleek, zal hij hoofdzakelijk herinnerd worden als auteur van het Geheim dagboek, dat oorspronkelijk pas na zijn dood zou verschijnen. Niet dat iedereen er zijn meug in vindt. Voor sommigen is het een lichtbaken in het genre, voor anderen dan weer “muf gekwebbel en gezeur”, zoals Johan Vandenbroucke ooit in deze bijlage het Geheim dagboek 1987-1990 omschreef, mede door de roddelzucht en de afrekeningen én “het al te manifeste outen van zijn intiemste gedachten”.

(…) Hoe paradoxaal het ook mag klinken, dit dagboek bulkt van een niet te temmen hedonisme, een drang om de kelk van het leven genotzuchtig tot het bittere einde te ledigen. Warren en Molegraaf verzamelen antiek en kunstvoorwerpen alsof er hun hachje van afhangt, maar laten hun gammele huisje aan de Pykesweg (waar Warren bijna vijftig jaar zou wonen) verder verkommeren: “Goten hangen neer, kozijnen verrotten, lekkages worden groter.” Ze bezoeken en monsteren restaurants alsof ze hoogstpersoonlijk door de Michelingids uitgestuurd zijn. Tot leverpatiënt Warren natuurlijk kreunt dat het eten hem te zwaar valt en de spiritualia te talrijk waren.

Vanzelfsprekend vinden de liefhebbers van literair geroddel à la de gebroeders Goncourt weer als vanouds hun gading, al valt het op dat Warren meer in de marge van het literaire bedrijf opereert en zijn vijanden iets milder kenschetst. De uitgever bedient de lezer op zijn wenken met het keurige register: je kunt feilloos opslaan wie door de gehaktmolen wordt gedraaid. (…) Maar over bijvoorbeeld de “buitengewoon aardige” Adriaan van Dis niets dan goeds. Het is trouwens die Van Dis die Warrens Geheim dagboek ooit typeerde als een huwelijk van “het afstotelijke en het schone”, een karakterisering die ook na dit minder memorabele deel geldig blijft. Precies omdat Warren zijn hachelijke onderneming ook zelf geregeld ter discussie stelt: “Ik twijfel over de waarde van het boek. Ik geef me zo bloot, is het niet te pover, wordt het niet zielig in plaats van boeiend?” Toch niet. Wie eenmaal gestrikt is in de netten van Warrens journalen, zal er ook zijn jammerende Werdegang willen bijnemen.