Maandelijks archief: april 2016

Juryberaad in Oegstgeest

Martin van der Kamp zwerft langs plekken die in het leven (en soms ook in het werk) van Warren een rol spelen. In deze aflevering: Oegstgeest.

In 1982 was Warren samen met Adriaan van Dis en Willem Nagel (= schrijver J.B. Charles) jurylid voor de Herman Gorterprijs. De jury had afgesproken bij Nagel thuis aan de Warmonderweg 4.

14 september 1982 Gisteren om kwart over zeven opgestaan, met de trein van kwart over negen naar Leiden met een koffer vol dichtbundels uit 1981. In de trein heb ik nog eens aandachtig Lichtval van Hans Faverey en Gerrit Komrijs De os op de klokketoren gelezen, want om die twee gaat het volgens mij. Ik was bang dat ik de heren niet mee zou krijgen. Gerrit heeft veel mensen tegen zich in ’t harnas gejaagd door bijtend kritische opmerkingen.

Om elf uur arriveerden we in Leiden. We namen een taxi naar Oegstgeest (…), het bleek niet ver. Een groot, in de jaren twintig gezet huis, nogal somber, met veel houtwerk overal, vrij luxueus. Ook wat de inrichting betreft, al viel er weinig écht moois te bewonderen, zelfs de Perzische tapijten waren niet bijzonder. Veel exotisch spul, meegebracht van reizen in Oost en West door Heleen, Nagels vrouw. Zij deed open, Nagel kwam de trap af schuifelen. Zijn voeteuvel leek mee te vallen. (…)

Kort na ons kwam ook Adriaan van Dis (halverwege de dertig, schat ik), fors, met grijzend krulhaar, een wat verwijfd gezicht, putje in de kin, hoge stem. Vermoedelijk homo, ik ben er niet zeker van. We dronken een kop koffie in de zitkamer, Nagel weidde over zijn kwalen uit. Van Dis reageerde al te vlot (‘Gevolg van een geslachtsziekte zeker’) en de consumpties waren niet best. Slechte koffie, koek die ik vanwege het uiterlijk veiligheidshalve afsloeg. We gingen aan het werk in een ander vertrek. Mario zat erbij of hij ook lid van de jury was. Het bleek al snel dat Van Dis eveneens Gerrit bovenaan had staan, en Nagel sloot zich onmiddellijk aan hoewel hij de bundel niet gelezen had. Hij begon: ‘dat moeten jullie dan maar niet zeggen natuurlijk.’ Ik vond dat dit echt niet kon. Ik weet niet of ik brutaal geweest ben, maar zei: ‘Trek je dan een half uur terug, lees de bundel, dan heb je ten minste la conscience nette!’ Dat heeft hij gedaan. (…) We hakten de knoop door: als het aan ons ligt, krijgt De os op de klokketoren de Herman Gorterprijs 1981. Ik was heel gelukkig. (…)

(Geheim dagboek 1981 – 1982, p. 41-42)

Warmonderweg Warmonderweg

Uit de nalatenschap van Hans Warren – deel 50: Hongarije (2)

Momenteel werkt Mario Molegraaf aan de biografie van Hans Warren. Op zijn ontdekkingstocht door het leven van Warren stuit hij regelmatig op interessante vondsten. Op de eerste dag van elke maand deelt hij zo’n vondst met de bezoekers van onze website.

Terug naar Hongarije. Niet naar het echte land waarvan ik nooit meer heb gezien dan een luchthaven tijdens een overstap. Een aangename luchthaven trouwens, vanwege de winkels vol Hongaarse specialiteiten als ganzenlever en Tokay. Hans Warren, dichter van Schetsen uit het Hongaarse volksleven, heeft zelfs dit hoekje Hongarije niet betreden. Wat hem niet verhindert uitbundig culinaire verrukkingen te beschrijven. Hij geeft in het gedicht ‘De rundveehoeder’ een recept voor gulyás, te bereiden ‘in een blik/ boven houtvuur.’ En hij drinkt in ‘Wijnoogstfeest in Buda’ te veel Tokayer-Essence. Allemaal gefantaseerd. Of om het genuanceerder te zeggen: zijn boek is geïnspireerd op dat andere boek, Skizzen aus dem Volksleben in Ungarn. Hans Warren droeg zijn bundel uit 1971 op aan de nagedachtenis van de auteur daarvan, Gabriel von Prónay. De dichter bekeek de prenten. Maar steevast met een merkwaardige blik, ontdekken we als we meekijken. Zijn ‘De oogstkrans’ gaat terug op de prent ‘Erntekranz’. ‘De mooiste jongen van het dorp!’ ziet hij, met uitroepteken. Maar hij ziet vooral wat jij niet ziet aan de jongen die de stoet leidt. Hij ontwaart ‘tokayerogen’, heel apart. Wij ontwaren helemaal geen ogen, de jongen staat met de rug naar ons toe gekeerd. De dichter eet wat jij niet eet. Van de in ‘Visvangst op de Theiss’ beschreven soep (‘men hakt karpers, snoeken, paling/ en steur in moten’) is op de prent geen spoor te ontdekken. Ook hoort hij wat jij niet hoort. Want waar zou op de prent ‘Wandernde Zigeuner’ de juichende muziek vandaan moeten komen waarover we in het bijbehorende gedicht ‘Trekkende zigeuners’ lezen? ‘Terwijl zijn zoon je ketels lapt/ leest zijn vrouw in de lijnen van je hand,’ zegt de dichter. Kijk en vergelijk, het is met veel goede wil nog nét toepasselijk op de prent. Maar verder heeft Hans Warren het tafereel verzonnen, heeft hij een heel land bedacht, wie weet een compleet nieuw genre uitgevonden, fictief realisme. ‘Ja, wie naar dit land is getrokken/ blijft van de puszta dromen.’

Mario Molegraaf

Schetsen4 Schetsen 5