Maandelijks archief: april 2003

Een gedicht voor Hans Warren

Niek Oele vond in de bundel Verloop van stilte van Lou Vleugelhof (Amsterdam, De Beuk, 1999) een gedicht dat opgedragen is aan Hans Warren. Overigens is Vleugelhof zelf ook een Zeeuw, geboren in het dorpje Ovezande.

Borssele en de dichter

aan H.W. Aan het geduldige dijklichaamliggen de hoeven te slapenen waakt het dorp op torenhoogte.Wonend aan de zeedijkfloot hij de schorren vol vogelsop de tureluut van zijn mondfluit.Hij deed in kwatrijnen, terzettenvogelrijmsoorten en klinkklaresonnetten, gerijmde en ongerijmde,in meisjes met etruskische borsten,jongens met tellurische benen,in korenvelden en aardappelloof.In een veelbeslapen dagboek hield hijheimelijk bij de kaars van zijn aandachtde stand van zijn dichtersziel bij.Voor de dorpelingen de dorpsomroeper,de laatste dwarsliggende dorpsgekdie wanhopig de noodklok luidde.Niek Oele vraagt zich af of er meer dichters zijn die gedichten hebben opgedragen aan Warren. Zelf kennen wij een sonnet van Jan Kal en het gedicht dat Ria Zifkamp schreef voor Warrens begrafenis. Voor Hans Warren 75, een feestbundel uit 1996, heeft Boudewijn Büch twee vogelgedichten aan Warren opgedragen. In Geheim Dagboek 1971-1972 citeert Warren het gedicht Aanspoelsel van Maurits Mok, waarin hij in één adem wordt genoemd met J.C. van Schagen.

Mario Molegraaf in de Nacht van de poëzie

Door Robert van Vaals Ik schrok van hem, Mario Molegraaf, de weduwnaar van dichter Hans Warren, toen ik hem onverwacht op de beeldschermen boven de katheder zag opduiken, tijdens de ‘Nacht Van De Poëzie’, afgelopen zaterdag – maar zijn optreden viel alleszins mee.De gedichten van Hans Warren, die Mario Molegraaf voordroeg, logen er in ieder geval niet om en dat vergoedde veel, om niet te zeggen alles; na de nietsverhullende opener Natuurlijk (‘Verzamelde Gedichten’, Hans Warrren, 1981, pagina 570) volgde méér en alleen maar homo-erotisch werk, door Mario Molegraaf, met zijn bij zijn uiterlijk detonerende stemgeluid, adequaat voorgelezen. Wat me erg opviel: deze gesproken poëzie van Hans Warren (een unicum, want Hans Warren zelf verscheen nooit op de nacht), deze gesproken poëzie was van een ongekende frisheid en vitaliteit – bovendien: humoristisch en spits, deze poëzie lééfde! Dát was de winst van de ‘Nacht Van De Poëzie’, de nacht waarin meer dode dichters voorgedragen werden (behalve Hans Warren door Mario Molegraaf was er poëzie van Lucebert, voorgelezen door Remco Campert en poëzie van Willem Elsschot, voorgedragen door zijn jongste dochter Ida de Ridder, 85 jaar oud) – de doden bleken levend deze nacht, springlevend; en, een andere ontdekking: goede poëzie kan niet dood, nooit. Mario Molegraaf, uit naam van wijlen Hans Warren, bewees het met verve.

Niet opbranden

Niet opbranden
Gekozen door Nelleke Maljaars

Niet opbranden aan het ogenblik
of woekeren met het leven tot de dood
ons verrast, maar glijden
in een bassin waar lentezonlicht
bedrieglijk rust geeft, waar de stilte
ons toefluistert. Soms zingt een vogel
of is er een bronsgieter die met
eeuwenoude gebaren een boeddha vrijkapt
en ciseleert en verguldt
tot we met pijnlijke ogen elkaar aanzien,
grotmensen aan het licht gebracht.
Dit is een leven smartelijk van harmonie
en jij, die eens wou schrijven
met rode inkt en een pauwenveer, luister:
nog is het bloed niet ingedroogd,
de pralende veer niet geknakt.
Laten wij samen, om beurten,
zeggen wat nooit iemand zei.

Hans Warren, Verzamelde Gedichten. (Amsterdam: Bert Bakker, 2002).

Waanzinnig verliefd op die geest: 467 brieven van Ria Zifkamp aan Hans Warren


Zondag 16 maart leggen bewonderaars bloemen op het graf van hun favoriete schrijver. Schrijvers als Louis Couperus, Gerrit Achterberg en Annie M.G. Schmidt ontvangen die dag “een ode aan de doden”. Op het graf van Hans Warren, op de Algemene Begraafplaats in Borssele, werd een jaar lang elke twee weken een boeket gelegd. De bloemen waren van Ria Zifkamp – door Warren “mijn allertrouwste fan” genoemd.

‘Nee ik ga zondag niet naar Borssele’, zegt Ria Zifkamp, als wij haar spreken. ‘Ik ben er liever alleen, als er verder niemand is.’ Ria Zifkamp, 53 jaar, getrouwd, woont in Haarlem, ontdekte het werk van Hans Warren in 1990 en was meteen verkocht. Ze schreef hem een brief en, wat ze niet verwachtte, ze kreeg antwoord. Het begin van een lange en zeer intensieve correspondentie.

De eerste brief

‘In de zomer van 1990 leende ik een paar dagboeken van Hans Warren uit de bibliotheek. Ik had nog nooit van hem gehoord. Prachtig vond ik het. Ook zijn beschrijvingen van Zeeland. We zijn in september van dat jaar op vakantie gegaan naar Zeeland, hebben daar in Hans’ voetsporen rondgereisd. Weer thuis besloot ik hem een brief te schrijven. Ik dacht: die man is oud en vergeten, die woont daar ergens alleen en afgelegen. Mijn eerste brief was echt een brief van een bewonderaarster.’

Straks bent u dood, of ik, en heeft u nooit geweten dat ik het zo’n mooi dagboek vind.

Dwepen

‘Ik ben altijd een dweper geweest. Ik heb met meer mensen gedweept, meestal kunstenaars. Typisch voor dwepen is natuurlijk dat het idool onbereikbaar is. Het helpt dan wel als een man homoseksueel is. Er blijft altijd een afstand. Hans was zelf ook een dweper, hoor. Met Scarlatti, met schilderijen, en met sommige vrouwen, zoals Greta Garbo en Marlene Dietrich.’

Een godje

‘Hans had mij met zijn dagboeken diep geraakt. Er was herkenning: dit is iemand die jou in je diepste kent. Hij zet zich helemaal open, maar het voelt ook alsof hij bij jou naar binnen kijkt, zonder dat je je daardoor bedreigd voelt. Hij accepteert je zoals je bent, zo voelde ik het. Ik hoor het mezelf zeggen: het klinkt alsof het over onze lieve heer gaat. Toen ik voor het eerst een foto van hem zag dacht ik: O my god, wat is die man lelijk. Even slikken. En dan dat grote leeftijdsverschil. Maar het maakte allemaal niets uit. Ja, je kunt verliefd zijn op iemand die oud en lelijk is. Mensen zeggen dat het in zo’n geval om geld gaat, maar dat hoeft helemaal niet waar te zijn, je kunt makkelijk op de geest van iemand verliefd worden.’

De Sade

‘In het begin wou ik alles lezen wat hij had gelezen. En ik wou alles zien wat hij had gezien. Begon Markies De Sade te lezen – dat had hij immers vertaald. Wat een kluif. Maar ik dacht: ik blijf lezen, want het is door jou geschreven, en ik wil gewoon alles van jou leren kennen. De Sade zet je wereldbeeld op zijn kop. Na hem kijk je nooit meer hetzelfde naar mensen en ook niet naar jezelf. Je kent wreedheid – als kind heb ik wel eens een vlieg pootjes uitgetrokken – maar dat er meer in je zit, meer donkere kanten, dat is echt ongelooflijk. Vanaf dat moment lees je de krant anders. Staat iemand voor de rechter, dan weet je: goed, hij staat voor de rechter, maar het kwaad zit ook in mij. Ik had echt tijd nodig om het allemaal te verwerken. Hans was een soort godje voor mij en nu vertaalde hij De Sade en hij had er nog plezier in ook! Hij viel voor mij toen wel van zijn voetstuk. Niet dat hij daardoor minder waard werd, maar wel completer. Hans begreep niet dat De Sade mij zo aangreep, dat ik er echt mee zat. Hij reageerde laconiek. Hij schreef: ‘Dit is een beetje filosofie van het kwaad. Heb je er dan nooit om gelachen?’ Daar kon ik het mee doen.’

Intellectueel

‘Wat ik miste vond ik bij hem. Het intellectuele. Dat had ik helemaal niet. Een intellectueel kijkt met een zekere afstand naar de dingen, kent ironie, is wars van sentimentaliteit. Ik ben zelf opgegroeid in een arbeidersmilieu. Mijn vader had geen opleiding, maar hield wel van klassieke muziek. Hij schreef ook wel gedichten. Mijn moeder speelde piano en gaf ons les. Dus oog voor schoonheid kreeg ik van huis uit mee. Lezers waren mijn ouders niet, weinig boeken in huis. Hans werd voor mij een leraar. Iemand die boven je staat. Hij wees mij op boeken die ik kon lezen of tentoonstellingen die ik kon bezoeken. En hij ondersteunde mij in het schrijven van mijn eigen poëzie.’

Lieve Lita

‘Natuurlijk kwam van mijn kant veel meer dan van zijn kant. Ik vind het al prachtig dat hij het tien jaar heeft volgehouden. Daar kwam weer een brief van haar uit Haarlem. Ik had een veertiendaagse Hans Warrenklok. Dan was er nog geen brief van hem, maar dan stuurde ik wel alvast een brief. Geen half kantje. Vaak negen of tien kantjes. Mijn dagboek in brieven. Hij was ook een soort lieve Lita voor mij. Alles gooide ik er uit. Soms stuurde ik hem dingen. Zoals alle sonates van Scarlatti op bandjes, want ik wilde hem iets teruggeven. Dan in 1996 onze eerste ontmoeting in levende lijve. Hij vierde zijn 75ste verjaardag, een groot feest in de Zeeuwse Bibliotheek waarvoor mijn man Ton en ik ook waren uitgenodigd. Op van de zenuwen was ik. Pilletje van tevoren genomen om rustig te blijven. Hans was heel hartelijk, hij zoende mij meteen. Het was een kort gesprek, er waren ook zo veel gasten. Tegen Ton zei hij: ‘Ria heeft een apart plaatsje in mijn hart’.’

Eigen poëzie

‘Ik ging gedichten schrijven, maar ik kreeg te horen dat het sentimentele schrijfsels waren. Dat zie ik nu ook, dat het niet goed was. Wil je een goed gedicht neerzetten, dan mag daar niet te veel sentiment in zitten. Ik las ook nauwelijks poëzie. Terwijl je juist van het lezen van andermans gedichten het meeste kunt leren. Ik wou Hans’gedichten lezen, maar ik begreep ze niet. Nu begrijp ik niet, dat ik ze niet begreep! Hans werd de motor voor mijn eigen poëtisch gevoel, hij versterkte dat, zette het in werking. Het heeft geleid tot zo’n 15 gedichten waar ik heel trots op ben. Een gelukt gedicht is een kick, geeft je een intens geluksgevoel. De meeste zijn opgenomen in de poëziekalender. Mijn eerste gedicht werd gepubliceerd in de Dagkalender van 1996. ‘

O, ’t naderen van de nieuwe lente,

hoe zij zich op haar komen voorbereidt.

Met steeds meer lieve, kleine tekens

heeft zij een glasgordijn van groen

over de struiken uitgespreid.

En knoppen barsten juichend open aan de bomen.

Ik wou wel dat het net zo juichen kon in mij,

maar ik verloor mijn lentedromen.

ontluiken werd steeds meer

ontluistering voor mij.

‘Nu hij dood is, is het geloof ik wel afgelopen met dat dichten. Dat is niet erg. Weet je, Hans dichtte ook alleen als hij verliefd was en ik denk dat dat voor mij ook geldt. Ik was misschien verliefd op Hans. Op een bepaalde manier dan. Later werd het meer houden van. Maar in het begin van onze correspondentie was ik echt waanzinnig verliefd. Waanzinnig verliefd op die geest.’

Ontboezemingen

‘Wat wilde ik met mijn brieven? Eigenlijk dat hij net zoveel van mij ging houden als ik van hem. Zo was het in het begin. Ik probeerde hem in te pakken tot en met. Dat klinkt wel negatief, maar het was mijn streven in zijn hart te komen, daar wou ik een plaats verwerven. Ik irriteerde hem af en toe verschrikkelijk. Want na mijn eerste jaren van verering, raakte ik teleurgesteld over zijn brieven. Eenzelfde teleurstelling ervoer ik bij het lezen van de latere dagboeken. Er zaten nauwelijks ontboezemingen in. Bovendien ging hij meestal ook niet in op mijn ontboezemingen. Telkens liep ik daar tegenaan. Een keer, ik was het zo zat, heb ik hem een ultimatum gesteld. Als het zo moet, dan hoeft het van mij niet, voor mij is vriendschap dingen delen. Dat schreef ik hem. Maar een dag later! Spijt! Wat heb ik gedaan! Ging er snel weer een brief over heen. O Hans sorry, vergeef mij. En dan schreef hij zo’n lieve brief terug: Niets aan de hand, alles is goed. Alleen je mag van mij geen ontboezemingen verwachten, dat heb ik in mijn jeugd gedaan en daar heb ik geen behoefte meer aan.’

Ze betekent zeker iets voor mij

‘Misschien had hij geen zin in ontboezemingen bij mij. Hij had zijn dagboek waarin hij zich uitte en hij had Mario. Ik heb dat moeten verwerken. Het was ook niet netjes van mij dat soort dingen te eisen. Ik was heel dwingend, had ontzettend veel aandacht nodig. Soms liet hij mij dan ook 4 tot 6 weken wachten op een brief. Hij liet zich niet dwingen. Als ik een brief van hem kreeg, maakte ik hem niet direct open. Ik bewaarde de brief tot de avond, zocht een stil plekje op in huis, schonk mijzelf een glas sherry in en las dan pas de brief. Hij schreef dan ‘ik kom dan en dan, daar en daar op’ en ‘we zijn lekker uit eten geweest’. Dat klinkt oppervlakkig. Maar soms en zeker op het eind liet hij zichzelf wel eens zien. Na tien jaar bouw je toch een zeker vertrouwen op. Er is een band. Dat voelde hij ook, anders had hij er wel een punt achter gezet. Hij schreef : Ik laat je nooit in de steek. Je hebt een plekje in mijn hart. Daar was het mij om te doen. En toch was het niet genoeg. Dat plekje moest een plek worden. Wat hij in Geheim Dagboek 2001 schrijft: ze betekent zeer zeker iets voor mij. Vond ik een beetje weinig. Maar je kunt niet meer en je mag niet meer verwachten van een ander. In zijn dagboek noteert hij: die brief die overvloeide van genegenheid, ik lees hem vluchtig door en leg hem ter zijde. Zo gaat het: zeker als je zo oud en zo ziek bent, dan doet het je niets meer. Je wereld wordt zo klein, veel mensen vallen weg, dingen vallen weg, er blijft maar een klein beetje over.’

Het laatste jaar

‘Nee, ik ben nog nooit bij Hans en Mario thuis geweest. Hij nodigde mij wel eens uit naar ‘onze hut’ te komen, maar het kwam er nooit van. Of Hans en Mario waren te druk of er moest iets aan het huis verspijkerd worden waardoor een bezoek ongelegen kwam, of ik had zelf iets. Heel jammer vind ik dat. Hans was een leermeester voor mij, een liefde, maar ook een beetje een vader. M’n ouders zijn gestorven toen ik negentien was. Bij hen heb ik nooit een losmakingproces meegemaakt. Met Hans won ik een vader terug, hij voedde mij op met muziek en literatuur. Maar langzamerhand werd hij ook de figuur waarvan ik mij los ging maken, zoals ik dat van mijn ouders nooit heb kunnen doen. Vanaf dat moment ontstond er meer afstand. Ik was niet meer de fan die alles prachtig vond. Mijn brieven werden luchtiger, meer ironisch, vol grapjes. Het einde van een ontwikkeling. Toen stierf hij.’

Na de dood

‘Mijn 467e brief schreef ik twee dagen na zijn begrafenis. Nadat ik alles van me afgeschreven had, voelde ik me heel gelukkig. Ik voelde mij op een vreemde manier gedragen. Terwijl ik nooit goed piano kon spelen, begon ik nu te spelen, zó mooi, zó vloeiend. Dat duurde een dag of veertien, tot ik er iemand over vertelde, toen hield het op. Het is mooi afgerond. Na elf jaar heb ik ruimte voor andere dingen gevonden. Mijn gedichten horen ook bij die tijd. Ik denk inderdaad echt niet dat ik ooit nog een gedicht zal schrijven. Maar mijn brieven aan hem… Het is zo’n lieve en mooie geschiedenis. Ik zou ze graag willen uitgeven en heb daarvoor ook de toestemming van Mario. Dit schreef ik voor de laatste poëziekalender, voor de begrafenisdag van Hans Warren, een afscheidsgedicht voor hem, waarin ik zijn betekenis voor mij onder woorden heb proberen te brengen.’

Zij die het kunnen weten roemen hem,

ze noemen hem een Griekse god aan

Zeeuwse kust. Een dichter van verlangen

en van lust, van schoonheid en verval.

Voor mij is hij vooral een schrijver die

mij niet ontwijkt, die zoveel op mij lijkt

dat ik hem word als ik zijn dagboek lees,

dat ik dezelfde dingen hoop en vrees,

dezelfde hartstocht en dezelfde twijfel ken,

en telkens weer herken wat ik met hem

en anderen deel: een mens te zijn

in een ongrijpbaar, onbegrijpelijk geheel.

Ria Zifkamp, 19 december 2001.

© 2003 Interview Ronny Boogaart & Eric de Rooij

© 2003 Gedichten Ria Zifkamp

Het gesprek dat wij met Ria Zifkamp hadden, vond plaats in Café De Jaren op 1 maart 2003.

Mail ons met reacties of eigen herinneringen aan Warren.

Onze Taal: Uitwee

In het maanblad Onze Taal publiceert Guus Middag regelmatig een aflevering van zijn Woordenboek van de poëzie. In het februari/maart-nummer houdt hij zich bezig met de woorden toekomstzeer en uitwee. Dat laatste woord komt alleen in de poëzie van Warren voor, en wel in de gedichten Jetayu en Sylvaan (‘in je zwarte ogen/ broeide een pijn naar verten/een uitwee’).Middag beschouwt het woord als het Nederlandse equivalent van het Duitse Fernweh en neemt de volgende beschrijving op in zijn Woordenboek van de poëzie:Uitwee, verlangen naar verre landen, een ‘pijn naar verten’, vaak broeiend van aard, te zien in zwarte ogen o.a., inzonderheid in die van zekere mysterieuze polderjongens die zich vroeger op mooie zomeravonden voor enig zilvergeld aanboden aan belangstellenden, voorzover althans vanuit de verte door de dichter Hans Warren (‘Ik heb je menige zomeravond/ bespied door een veldkijker’) viel waar te nemen.