Jaarlijks archief: 2003

De wulp

De wulp
Gekozen door Edward Roussou

Voor ik ooit van Ikaros gehoord had
voegde ik wulpenveren samen tot vleugels
en vloog langs de zeedijk van Borssele.
Nog steeds, een leven later,
kan ik de wulp zo goed nafluiten
dat hij antwoordt, van over het wad.

Hans Warren, Verzamelde Gedichten. (Amsterdam: Bert Bakker, 2002)

Na de overstroming

Na de overstroming
Gekozen door Ad Zuiderent

1
Een huis in overstroomd.gebied –
je bent door mijn ogen naar buiten gedreven
een bed door opengeslagen ramen.
Ik ben als een sluis onderloops geraakt
en neergestort in de werveling
van de doorbraak die jij hebt ontketend.
Ze zijn met vlaggen in bomen geklommen
en seinden wanhopig dagenlang naar
de trage helikopters die overtrokken
tot iemand aanvoer met een boot vol dekens
om ’t gemis toe te dekken, met rubberhandschoenen
om de dood aan te vatten en met hard brood
dat we moeten weken in het zoute water
van tranen.

Ik ben een koud leeg huis waarin
alles doelloos gebroken ronddrijft
waarin de krabben van de wraakzucht
de slappe wieren van vergetelheid
elkander langzaam gaan verstikken;
waarin het vuur is uitgesist, de bloemen zonken
tot bleke waterschimmen, en een jongen
die op Adonis leek, met vastgeëbde lokken
voorover ligt achter de voordeur.

2
Het is nameloos, luister:
wind zingt door dode bomen
een lied dat nergens op slaat.
‘Moeder wier kindje van de dakpan gleed,
jongen wiens moeder uit de boom viel,
natte nacht kramp messenstorm,
vriend die met stoel en tafel
snel naar ’t plafond van de kamer dreef
en voor je verdronk boven de kinders
nog schreien hoorde;
vlot dat al zijn opvarenden verloor,
minste muis die in zijn holletje verdronk,
brief die klaar stond op de schoorsteen,
gesneden boterham voor morgen’.

Het is een lied dat nergens op slaat,
die bomen zijn dood, maar jij leeft nog,
en ik leef nog, en de moeder van het kind
en de jongen van de moeder.
Het huis is weer droog gevallen
en we zouden liefst weglopen uit de modder
naar Italië. We kunnen niet. We staan
tegenover elkaar met vechtlust in de ogen;
een veerkracht die we niet meer kenden
zet ons als jonge dieren in een strijdperk.
Zonlicht dat reeds voorjaar belooft valt door
gebroken vensters glanzend op je huid
en onbarmhartig in je ogen. Het onthult
dat jouw liefde de mijne overwint.
Ik geef me over, en bijna met hoon
help je mij het verleden met het vuil
voor altijd uit het huis te dragen,
je jonge benen waren nooit zo aards,
zo mooi en recht en te vertrouwen.

We planten samen nieuwe tulpen,
leggen de dakpan recht voor de moeder,
hakken de boom om voor de jongen.
Op een bed van geel harsig hout
slapen wij, nieuwe mensen
en onze lichamen werden weer een avontuur.

Hans Warren, Verzamelde Gedichten. (Amsterdam: Bert Bakker, 2002)

Zo tussen licht en donker is Hans thuisgekomen: Jan en Cobie Harinck over Hans Warren (deel 2)

In het tweede en laatste deel van ons interview met Jan en Cobie Harinck vertellen zij over de vele vormen van ‘burenhulp’ die de buren aan het Pijkeswegje elkaar door de jaren heen verleenden. Maar ze praten ook over de laatste maanden en de dood van Warren. “Zelf heb ik alleen nog een eiderdopje van Hans.”

Burenhulp

Jan: Hans en Helen, en later Mario – waren een heel ander slag mensen dan wij. We hebben er heel goede buren aan gehad. Ik hoop dat zij dat ook gevonden hebben. Nooit ruzie gehad. Dat krijg je ook niet gauw als je nooit bij elkaar over de vloer komt.

Cobie: We hebben zo vaak tegen elkaar gezegd: een betere buurman hadden we nooit kunnen hebben. Je had er geen last van, maar als er iets was dan zouden ze altijd helpen.

Jan: We hadden bijvoorbeeld vroeger nog koeien en paarden. Dan moest er een kalfje geboren worden. Dat gaat soms heel gemakkelijk en soms heel moeilijk. En Hans die sliep altijd beneden naast de Oosterse kamer. Dat vonden wij toen wel verwonderlijk. Hans en Helen sliepen altijd apart. Mijn vader zei: dat weet ik niet waarom dat is, dat moeten ze toch zelf weten, dat hoef je niet te weten. Als er dan ’s nachts een koe moest kalven, dan tikte mijn vader een paar keer op het raam. “Is er iets, Piet?” Dan stond hij binnen de kortste keren met zijn werkkleding aan en zijn lange laarzen en dan hielp hij graag mee. Dat vond hij ook wel mooi.

Cobie: Andersom heb ik dus járen hun was gedaan. Wel 20 jaar. Dat begon zo: Wasserij De Zon kwam altijd hun was ophalen. Maar op een keer was Hans op vakantie geweest en toen kwam hij naar me toe, een beetje schuchter: “Zou je niet eens een wasje voor me kunnen draaien anders heb ik geen kleding genoeg?” “Geef dat allemaal maar, dan doe ik dat wel even.” Toen hij de was weer op kwam halen, vroeg hij: “Zou je dat willen blijven doen?” Ja hoor. Hij bracht het ’s ochtends en ’s avonds was het weer klaar. Ze betaalden altijd wat extra. En mét inflatie mee, die werd door Mario berekend. Om de zoveel tijd kwam er een kwartje of een dubbeltje bij.

Jan: Ze kwamen ook altijd melk halen. Verse koeienmelk. ’s Avonds brachten ze het busje, een blauw kannetje van twee liter. Dat zetten ze dan in de schuur. En ’s ochtends deden we daar dan twee liter melk in en zetten we het klaar. Eerst kwam Hans dat altijd halen, later Mario. Ze vonden het ook wel jammer toen we de koeien wegdeden, want toen hadden ze geen verse melk meer .

Cobie: En pannenkoeken brachten we altijd. Die oogstkoeken, hè, die staan ook nog in het dagboek. Ik was ze een keer vergeten te brengen dus had ik ze later uit de diepvries gehaald. Maar dat was niet zo lekker. Dat lees je dan in de dagboeken. Net als over Rasta en Mexx, die hondjes.

Jan: Ik heb die dagboeken niet zo goed gelezen, maar vorig jaar hadden we twee hondjes. Toen kochten we er een hondje bij: Turbo. In het dagboek staat iets als “de buren hebben er nou een hondje bij, maar ik voorzie problemen”. Dat had hij heel goed gezien, want dat heeft een gedonder gegeven, dat hondje. Die vloog door heel Goes. Niet te handhaven. Zat geen seconde stil. Verder kon hij er wel van genieten, van die hondjes.

Cobie: Die honden zijn daar nog lang naar toe gegaan. Zelfs nadat Mario weg was, kwamen ze nog wel drie weken elke ochtend bij het huisje. Voor een kaaskorstje of zo, want dat kregen ze van Hans en Mario. Nou doen ze het niet meer, maar ze hebben het echt lang gedaan.

Jan: Die hondjes, dat vond Hans wel mooi. Verder was hij erg op zijn rust gesteld. Onze kinderen gingen daar ook niet naar toe. Dat hebben we ook niet gestimuleerd. “Je moet niet bij de buren lopen want dat hebben die mensen niet graag”. Maar we hielden elkaar wel in de gaten. Zo was het één van Hans z’n grootste angsten dat er gestolen zou worden als ze niet thuis waren.

Cobie: Op de dag van de begrafenis heeft er nog een vriend van ons hier gezeten. Iedereen kan zoiets in de krant lezen en dan gebeurt het. Die vriend is ook een paar keer naar het huisje gelopen. Voor Mario was dat een hele geruststelling.

Jan: Ze zeiden het ook als ze weggingen. Dan hielden we het huisje in de gaten. Andersom ook. Een betere waakhond was er niet. Mario zat in de woonkamer, Hans in de tuinkamer. Alles zagen ze. Dan kwam Mario later: die auto met dat nummerbord, man met zonnebril en pet et cetera.

Cobie: Vroeger hadden we meer contact met ze omdat ze toen nog geen telefoon hadden. Dan werd er hierheen gebeld voor Hans en Mario.

Jan: Maar dat vond Hans niet goed, hoor, dat mensen naar ons belden. Alleen bij hoge uitzonderingen kregen ze ons telefoonnummer. Maar ja, dat ging natuurlijk rond. Op een gegeven moment kregen we een ander telefoonnummer, dat hebben ze maar aan een paar mensen gegeven. Maar toen mijn vader en moeder hier nog woonden, toen was er wel drie of vier keer per dag telefoon voor Hans Warren.

Cobie: Later kregen we ook een fax. En dan moesten ze nog wel eens iets aan de uitgever faxen. Die faxen werden altijd netjes betaald. Daar waren ze heel strikt in.
In het begin waren ze arm, maar de laatste jaren hadden ze natuurlijk geld. Toen ging het ze goed. Ze hadden een heel strak werkschema, hoor. Ik zei van de week nog tegen Mario: dat kan je nou toch ook niet meer zeker, je klokje op half twaalf ’s avonds zetten. Dan waren ze om 9 uur ’s ochtends al begonnen. Om half 9 kwam Hans, later Mario, het busje met melk halen, dan ontbeten ze, en dan gingen ze aan het werk.

Neergang

Jan: We voelden wel aan dat het niet echt goed ging. Maar dat vertelden ze niet. Dat wist je dus niet. Mario was in de kracht van zijn leven. Hans was een oude man. Daar had Mario niet genoeg begrip voor.

Sinds Hans was doorgebroken in de literatuur zijn ze vaak op stap geweest. Bijvoorbeeld naar Adriaan van Dis. In die tijd was hij toch verschillende keren op televisie. Dat werd ontzettend gestimuleerd door Mario. Hans vond het voor zichzelf verschrikkelijk. Zeer vermoeiend, al die belangstelling. Dan moest hij geschminkt worden en dat wou hij eigenlijk niet. Als Hans eigenlijk niet wou, dan moest hij toch wel van Mario. Hij vond er niks aan. “Ik haat die dingen eigenlijk wel”, zei hij, “maar het hoort erbij.”

Cobie: Later kon Hans echt niet meer, maar Mario die wou nog zo graag dat Hans wel dingen deed. Het is misschien een rare vergelijking, maar datzelfde heb ik bij mijn moeder. Die is slecht ter been, die kan nog wel achter een rollatortje lopen. Dan heb ik ook zoiets van: toe, kom aan, doe eens beter je best, probeer het nou eens. Nu ik dat laatste dagboek gelezen heb, heb ik de indruk dat dat van Mario ook zoiets was. Hans geeft dat ook een paar keer aan.

Jan: Mario wou Hans nog van alles mee laten maken, maar Hans was op. Hij heeft best “hard geleefd” zoals wij dat noemen, hij heeft een zwaar leven gehad. Hij dronk ontzettend graag een glaasje wijn. We hebben vaak tegen elkaar gezegd: als hij nou doodgaat, dan kan ie bijna niet meer veranderen. Qua huidskleur dan. Een doodskleur had hij eigenlijk. Op het laatst was het gewoon een wrak van een man, hij kon niet meer lopen. Maar hij moest wel van Mario. Ik vond het maar een zielig hoopje mens eigenlijk. Als we dan hier zaten, dan zagen we ze komen aanrijden. Mario was dan heel bezorgd en zorgzaam. Dan ging hij eerst het licht aandoen en de deur opendoen. En dan mocht Hans er pas uit. Stok in de ene hand en Mario aan zijn andere arm en zo schuifelden ze dan voetje voor voetje.

Cobie: Hij tilde ook zijn voeten niet meer op.

Jan: En je moet dan over zo’n paadje. Maar ja, hij had dan ook niet de wens of de eis dat dat paadje verbeterd zou worden.

Cobie: Een paar aanpassingen hebben ze gedaan.

Jan: Ja, David heeft wel een paar extra opstapjes gemaakt en het bed op blokken gezet. Voor de rest kon je er ook niet veel doen. Het is allemaal klein en nauw. Nou had hij ook nog het nadeel dat hij een groot persoon was, lang, en die huisjes zijn gebouwd voor mensen van 1m50 ongeveer.

In het dagboek kun je ook lezen dat hij een keer gevallen was op de wc en dat ik toen geholpen heb om hem weer overeind te krijgen. Dat was in juni of juli want ik was hier in het weiland bezig en toen kwam Mario op hoge benen naar me toe. Ik had wel vaker geholpen. Hans dacht dat ik kwaad op hem was en dat ik hem daarom pijn deed. Maar dat was niet zo. Hans was een man van 90 kg of zo en hij was langer dan ik. Ik kon hem wel optillen, maar dan moest ik hem stevig vastpakken, dus dat deed pijn. Een klein kind dat zat te schreeuwen, verschrikkelijk. Hij vond het ook heel erg dat hij zo hulpbehoevend was. We hebben hem toen in bed gelegd. Dat staat me nog heel goed bij. Hij zei: “Ach Jan, wat heb ik nou nog? Laat het nou maar gebeurd zijn. Ik heb toch niks meer, het is allemaal maar ellende.” Ik zei: “Er zijn toch ook nog mooie dingen in het leven, daar moet je proberen van te genieten.” Maar voor hem hoefde het niet meer zo nodig. Ik heb toen nog wel een poosje met hem zitten praten. Het was wel zielig. Hij lag te huilen als een klein kind. “Ik ben zo zielig en ik moest maar dood zijn.” Toch ben ik wel dankbaar dat ik hem nog overeind geholpen heb. Dat doet je toch wel iets, de waardering die je dan krijgt. Hij was ook altijd een oprechte man. Hij zou nooit iets zeggen wat hij niet meende. Hij zou niet zeggen wat ben je toch een aardige jongen terwijl hij je een klootzak vond. Het was een oprechte man in zijn doen en laten en in zijn taalgebruik.

Daarna ging het wel snel achteruit. Toen hebben ze bij die arts in Belgie nog wel wat gedaan, maar in december is hij toen gestorven.

Dood

Jan: Na de dood van Hans waren wij wel belangrijk voor Mario, vooral Cobie.

Cobie: Hij belde uit het ziekenhuis. Nou is Hans dood en ik ben zo onhandig. Wil je dat ik naar je toekom? Nee, nee, ik moet hier nog even wachten. Een poosje later belde hij weer: wil je nog komen? Ik heb Jan opgebeld, want ik ben niet zo’n held in zulk soort situaties en ik vind een lijk zo vreselijk. Toen ik in het ziekenhuis kwam, viel hij snikkend in mijn armen. Toen heeft hij even gehuild. Het doek ging open en daar lag Hans.

Liggend in zijn kist leek Hans helemaal geen grote man meer. Zo tussen licht en donker is hij thuisgekomen. Dat hadden ze zo geregeld met de begrafenisondernemer. Mario heeft geholpen om hem aan te kleden. Z’n bril in z’n hand.

Jan: Hij lag met z’n handen gevouwen. Eerst hadden ze zijn bril opgezet, maar Mario zei: dat was geen gezicht een dooie met een bril op. Ze hebben hem z’n bril in z’n hand gegeven.

Cobie: Er was toen een kennis van ons hier, een vriend. Ineens stond Mario in het deurgat. Hij zei: Je hebt Hans nou zien liggen in het ziekenhuis, zoals hij gestorven is, kom je nou nog even kijken? Ik vroeg aan die vriend om mee te gaan. Ik had dat natuurlijk veel liever met Jan willen doen. Hans lag daar in z’n kist in zijn eigen kamer, de tuinkamer. Hij was niet veel veranderd.

Ze waren altijd samen geweest, Hans en Mario. Alleen als Mario boodschappen ging doen, dan ging Hans niet mee. Maar dan lag altijd de telefoon klaar. Hij hoefde maar op één knopje te drukken en dan had hij Mario. Ik zei meteen toen Hans gestorven was: jonge, jonge, dat manneke zal toch in een gat vallen. De eerste avond bleef het licht maar aan. Vanuit de keuken kan ik het zien – het was toen winter, dus dan zijn er geen blaadjes. Hij bleef maar drentelen door dat huis, dan zie je die schim. Later is hij toch weer aan het werk gegaan.

Jan: Zo’n eerste week ben je jezelf niet. Hij was heel mager. Hij wou ook nog van alles regelen. De begrafenis moest tot in de puntjes geregeld zijn.

Cobie: De begrafenis was zoals Hans het gewild had. Champagne en oesters. Ik liep naast Adriaan van Dis. Het was rotweer en Van Dis had een akelig rotparapluutje. Dat waaide binnenstebuiten. Zulke dingen herinner je je. Het was echt begrafenisweer. Verschrikkelijk.

Jan: Kees van Iersel speelde klavecimbel Een soort feestje. We zijn nog met de stoet langs het geboortehuis van Hans geweest. David en Hanna waren wel op de begrafenis, maar Albertina niet, die wil er niks mee te maken hebben.

Eierdopje

Cobie: Toen Mario uit het huisje is vertrokken, is er heel veel weggegooid. Het oud papier lag hier allemaal in het schuurkot. Ze hebben ook van alles aan de weg gezet. Ook die stoel van Hans. Daar zaten mensen naar te loeren. Daar hebben ze nog verschillende dingen van meegenomen. Ze kwamen het hier vragen, mag ik zo’n hutkoffer meenemen? Zelf heb ik alleen een eierdopje. Ik spaar altijd oude spullen voor de rommelmarkt. Mario bracht daar dingen voor. Er zat één eierdopje bij. Geen mooi eierdopje, hoor. Mijn moeder zei pas nog: hoe kom je nou aan dat eierdopje? Ik zei: ik stel me voor dat Hans daar altijd zijn eitjes uit heeft gegeten. Voor de rest heb je alleen maar herinneringen.

Jan: Maar geen slechte herinneringen.

Einde van deel 2

Naar deel 1 van het interview

© 2003 Ronny Boogaart & Eric de Rooij
Het gesprek dat wij met Cobie en Jan Harinck hadden, vond plaats op 1 november 2003.

De buren waren altijd anders dan anders: Jan en Cobie Harinck over Hans Warren (deel 1)

Herfst in Goes. We wandelen vanaf het station naar het Pijkeswegje, naar Jan en Cobie Harinck. Jan Harinck (in Geheim Dagboek Marinus van Liere) werd in 1951 geboren op de boerderij Hof Welgelegen. In twee oude arbeiderswoninkjes die bij de boerderij hoorden, woonde vanaf 1957 Hans Warren, eerst met zijn gezin en later met Mario Molegraaf. In 1973 trouwde Jan met Cobie. Tot aan Warrens dood in 2001 zouden zij buren blijven.

Dit is deel 1 van een tweeluik, waarin wij met hen spraken over de aankomst van het gezin Warren in Kloetinge, over het gezinsleven van de Warrens en de uiteindelijke scheiding in 1975.

Jan en Cobie Harinck

De aankomst van de familie Warren

Jan: Ik ben hier geboren, in 1951. In 1973 zijn Cobie en ik getrouwd. Toen zijn mijn vader en moeder van de boerderij vertrokken en zijn wij verder gegaan. Ik dacht dat het in 1957 was dat Hans Warren gearriveerd is. Hun aankomst herinner ik me nog heel goed. Ik was natuurlijk nog maar een jongetje. Op dat paadje daar stopt een verhuisauto. Hans kwam daaruit, met Albertina, nog een pukje. En Helen. Hanna lag nog in de kinderwagen. Dat is me heel goed bijgebleven. Toen die verhuiswagen werd leeggehaald kwamen daar misschien wel 30 of 40 vogelkooitjes uit. Speciale, fijne vogeltjes, vraag me niet wat voor soort. Later hingen al die kooitjes aan de voorgevel van het huis.

Toen Warren aankwam, stond het huisje al een jaar leeg. Daarvóór woonde er de familie Hoogstraten, knecht bij mij vader. Het zijn arbeiderswoningen van deze boerderij. Vroeger woonden daar twee gezinnen in. Die hadden niks. Toen was het al een krot. Later is er nogal wel eens wat aan opgeknapt. Een wc ingebouwd en een douche. Toen zat er niks in. Die Hoogstraten was al op leeftijd en moest nog steeds met een pannetje water lopen, dus die heeft toen een huisje gekocht in Kloetinge. Toen stond het leeg. Vader heeft wel een andere werknemer in dienst genomen, maar die wou daar ook niet wonen. Het kostte toen een rijksdaalder per week, dat weet ik nog wel. Die mensen verdienden natuurlijk ook heel weinig. Ze hadden een tafel en een stoel, meer hadden ze niet.

Warren was de eerste niet-arbeider in het huisje. Hij was met zijn gezin teruggekeerd uit Frankrijk. Via van der Spoel, die hier verderop woont, zijn ze hier toen terechtgekomen. Van der Spoel was tekenleraar aan de HBS in Goes. Een grote man met een grote bos haar en een grote snor. Hans had nog tekenles van hem gehad en daarna waren ze blijkbaar contact blijven houden. Van der Spoel wist dat dat huisje hier leeg stond en die heeft toen mijn vader gebeld. Of het goed was dat Warren en zijn gezin erin zouden trekken. De toenmalige eigenares van de boerderij en van het huisje woonde in Engeland. Meneer Bruining was de rentmeester en aan hem moest eerst toestemming worden gevraagd. Dat zal wel goed gekomen zijn. Vervolgens is de verhuiswagen hier naar toe gekomen, dezelfde dag hebben ze gelost en zijn ze nooit meer weggegaan.

Duiven

Hans had wel 100 of 150 duiven. Sierduiven, daar ging hij ook mee naar tentoonstellingen. Maar daar was hij heel rigoureus in. Als hij een duifje had met een veertje dat verkeerd zat, dan ging de kop eraf. En daar kookten ze soep van. Goed was goed en niet goed was niks. Dat was soep. Als een duifje net uit het ei kwam maar dat werd niet goed verzorgd door de ouders, dan deed hij dat zelf. Zo’n duifje eet uit de krop van zijn moeder. Dan kauwde Hans dat voedsel zelf en dan stopte hij dat duifje in zijn mond. Dan moest dat duifje van zijn tong eten. Het was dan een overwinning als dat duifje er goed uitkwam. Maar als het vervolgens toch niet goed was, dan ging evenzogoed de kop eraf.

Een duif is een ontzettende liefhebber van erwten. Als je erwten zaaide als akkerbouwer, dan was er geen grotere vloek dan duiven. Mijn vader had toen erwten. Warren had misschien wel 150 duiven, maar er is nooit één erwt opgegeten. Zo goed zorgde hij voor zijn duiven dat ze aan erwten geen behoefte hadden. Mijn vader snapte er niks van. Misschien hypnotiseerde hij die duiven wel of zo. Hij kon ook eindeloos over zijn duiven vertellen. Maar ook over een vogeltje of een konijntje of zelfs over een Belgisch trekpaard. Daar wist hij ook heel veel van. Die duivenhobby werd steeds minder. Het is nog wel eens zo geweest dat als alle duiven op de vorst van het huis wilden zitten, dat dat niet ging, omdat er te veel duiven waren. De laatste duiven zijn uiteindelijk naar de buren gegaan.

Gezinsleven

Jan: Toen ze hier kwamen wonen, studeerde Helen nog Frans in Leiden. Hans was huisman, zijn tijd ver vooruit. Ze waren gewoon arm. Die rijksdaalder per week kon er maar met moeite vanaf. Dan heb je het niet breed. Er werd wel gezegd dat Warrens vader het eerste half jaar de huur nog voor hen heeft betaald, maar of dat echt waar is, weet ik niet. Hans was natuurlijk al schrijver en dichter maar hij was toen nog niet bekend.

Totdat Helen op een gegeven moment – afgestudeerd – les is gaan geven op de HBS in Goes. Toen kregen ze het beter. Toen heeft Helen rijles genomen en hebben ze een deux chevauxtje gekocht. Voor die tijd fietsten ze altijd. Heel vaak gingen ze alleen fietsen. Ze hadden immers kinderen thuis en die konden ze niet alleen laten. Twee dezelfde fietsen, blauwe fietsen. Die staan misschien nog wel in dat schuurtje. Toen Helen nog in Leiden studeerde, fietste ze altijd naar de trein. Ze was een heel scharminkelig, mager vrouwtje. Dat is ze trouwens nog steeds. Tegenwoordig woont ze weer in Goes.

Cobie: Hans en Helen, net zoals later Hans en Mario, hadden een hekel aan veel mensen over de vloer. Ik herinner me dat we er één keer op een feestje zijn geweest. Hanna gaf toen een feestje omdat ze was geslaagd. Er waren wel 50 of 60 mensen in dat huisje. Met die afkeer die Hans en Helen hadden van dit soort massale bijeenkomsten, moet dat een crime voor hen geweest zijn. Maar het was heel gezellig. Verder deden ze niet aan verjaardagen of zo.

Jan: Ik weet niet of de kinderen kinderfeestjes mochten organiseren. We mochten op verjaardagen wel een stukje taart komen eten. Die bakte Helen zelf. Er zaten van die kleine zilveren korreltjes op en hagelslag. Dat was ontzettend lekker. Je kreeg in die tijd verder eigenlijk nooit taart.

In onze ogen kregen de kinderen een Spartaanse opvoeding. De ouders duldden geen tegenspraak. Dat zag je als kind al. Zijdelings hoor je dan wel eens wat aan tafel, vooral van mijn vader, die had daar wel moeite mee, hoe die kinderen werden opgevoed. David was ook niet de gemakkelijkste. Die wou zijn eigen weg gaan. Vrijheid, blijheid. Maar die werd dan vastgezet aan een boom met een touw van 5 meter, als een hondje. Of het nou herfstweer was, of het was 30 graden warm. Hij kon wel een beetje uit de wind of uit de regen, maar die zat daar gewoon vastgebonden. Soms wist hij zichzelf op een of andere slinkse manier te bevrijden maar dan stond het Spaanse rietje al klaar. Dat kon je dan later wel zien aan dat mannetje. Twee, drie jaar oud was hij toen. Binnen niet te handhaven. Maar je hoorde dat mannetje nooit. Die had een karretje en een hoopje zand en die speelde daar altijd. Hij huilde niet als hij naar buiten moest, hij vond dat best wel prima denk ik.

David heeft later al zijn vrije tijd hier op de boerderij doorgebracht. Hij beschouwde mij een beetje als een oudere broer. Een ontzettend technisch mannetje. Aan een fiets sleutelen of aan een tractor. Uiterlijk is hij het evenbeeld van zijn vader, maar qua karakter helemaal niet. Ik snap ook niet goed hoe die jongen daar uit geboren kon worden, uit die ouders. Het is geen crimineel, maar hij is wel recht voor zijn raap, een boerenpolderjongen. Hij kan heel rigoureus zijn. Lezen doet hij helemaal niet, ook die dagboeken niet. Maar hij kan zo een auto uit elkaar halen en weer in elkaar zetten. En dan rijdt ie ook nog. Zijn vader kon nog geen band plakken.

Hanna dartelde daar natuurlijk ook rond. Ze was anders, zachter, een meisje. Ik kan me van haar niet zo veel herinneren. Later heeft ze een excentrieke periode gehad. Toen ze ging studeren in Amsterdam, is ze bij allemaal sektes terechtgekomen. Zwanger geraakt, een kindje gekregen van god mag weten wie de vader was, dat wist ze zelf ook niet.

En Albertina…Ik was dan wat ouder, ik zat al op school en “buurman Jan” moest dan maar voor Albertina zorgen. Ik moest haar begeleiden naar school. Ze had zo’n akelig klein rotfietsje. Daar moest je een olifant op zetten om te kunnen trappen. Maar mijn ouders zeiden: denk erom, jij moet voor Albertina zorgen. Als het dan windkracht 7 was… Later wilde ze nog met mij trouwen, maar ik had mijn zak daar wel een beetje van vol, het kostte veel moeite om voor haar te zorgen. 2,5 km vlakke weg, geen boompje, geen huisje, windkracht 7 op je kop. Met een klein wormpje van 6 op zo’n fietsje. Nou ja, het was niet altijd slecht weer natuurlijk. Later ging Hanna ook naar school. Het gebeurde toen ook vaak genoeg dat we gewoon apart fietsten. Ze waren ook altijd aan de late kant. Om 8.20 moest ze klaar staan, maar het was bijna altijd 8.25. Daar had ik geen vrede mee. We kregen altijd een snoepje voor onderweg, van Helen of van Hans. Hier heb je een snoepje en dan kreeg je er nog eentje voor onderweg. Hans stond dan, als huisman, met een schort voor.

Cobie: Dat heeft hij tot aan zijn dood gedaan, een schort dragen. Dat schortje zal altijd bij de was. Op het laatst had hij er één cadeau gekregen van Mario, die vond hij zo mooi staan. Met zwarte strepen en dat kleedde zo mooi af.

Jan: Albertina was zijn favoriet, maar dat is later helemaal fout gegaan. En David kwam tot het eind toe wel naar zijn vader, maar die kon het ontzettend slecht vinden met Mario. Ik weet niet of Hans zelf daar nou zo’n last van had, dat het contact met die kinderen zo slecht was. Hij is altijd heel eerlijk en objectief in die dagboeken maar over z’n kinderen zegt hij eigenlijk weinig of niks.

De scheiding

Cobie: Het was voor ons niet echt een schok dat ze gingen scheiden. Ik weet nog wel dat Helen het vertelde. Dat was wel bijzonder want Helen was geen buurvrouw van zullen-we-eens-een-bakkie-koffie-doen.

Tja, die man is natuurlijk lang niet gelukkig geweest.

Jan: In mijn ogen was hij ook niet ongelukkig.

Cobie Ja, maar jij was een kind.

Jan: Wij vonden het als kinderen al wel raar dat Hans en Helen apart sliepen, al zegt dat voor de rest niks. Mijn vader en moeder, beste mensen, maar die waren ouderwets. Over die dingen werd er niet gepraat. Homofilie was sowieso uit den boze. Daar hadden ze geen idee van. Ze verdiepten zich er niet in. “Ze leven anders dan wij, maar daar moet je je niet mee bemoeien, dat moeten die mensen zelf weten.”

Een jaar of drie, vier voor de scheiding. Toen hebben we toch ook wel eens gezien en gehoord dat Hans alleen naar Amsterdam ging. Toen kwam hij een keer thuis met een Italiaan. Later heeft mijn moeder een brief gehad van Helen. Helen was al uit huis en toen schreef ze: het is lange tijd moeilijk geweest, maar het is echt fout gegaan met die Italiaan.

En ja, toen hij pas gescheiden was, was het een beetje een komen en gaan van ja, allerlei schandknapen. Er is toen wel behoorlijk feest gevierd in de tuin ook. Misschien dat hij na de scheiding moest inhalen wat hij tekort gekomen was. Verder was er nooit aanloop, dat wilden ze ook niet. Die drukte was er eigenlijk alleen maar toen Helen net weg was. Toen is hij ook wel een paar keer hier geweest met, nou ja, volgens mij waren dat gewoon schandknapen, maar dat geeft nou niet, dan kwam hij die jongens voorstellen. Maar daar had ik niet zoveel boodschap aan. Een paar keer heeft hij dat gedaan: die en die is hier een weekend. Nou, er werd toen nogal gefeest in die tijd. Geen orgie, maar toch wel meer dan twee man. Dat heb ik wel eens gezien dat er wel zes of zeven mannen waren. Dat moet iedereen voor zichzelf weten, maar David kon daar geen weg mee. Die woonde toen nog bij zijn vader, maar is toen bij zijn moeder gaan wonen. Niet met ruzie weggegaan, die jongen heeft nooit een kwaad woord over zijn vader gezegd.

Op een gegeven moment was Mario daar. Die was er gewoon. Jonger dan David. Ik kan me niet herinneren dat hij gekomen is.

Cobie: Wel een opvallend stel, met dat leeftijdsverschil, maar wij waren daar zo aan gewend. Andere mensen hadden het er wel eens over, maar wij dachten daar glad niet over na. Het was zo.

Jan: Wij zijn er in gegroeid. De buren waren altijd al een beetje anders dan anders. Niet mee bemoeien, kreeg ik van kinds af aan mee. Dan graaf je wat minder diep.

Cobie: Dat het twee mannen waren, dat was ook geen probleem. Voor de kinderen ook niet. “De buurmannen” waren dat. Dat was gewoon vertrouwd en eigen.

Jan: Ik kan wel overweg met Mario, maar niet zo goed als Cobie. Die begrijpt hem beter. De laatste jaren ging het beter, maar vroeger hadden Hans en Mario erg veel ruzie, dat kon ik niet waarderen. En je trekt toch altijd partij voor de één of de ander en dan koos ik toch min of meer voor Hans.

Cobie: Ik vind Mario een aardige jongen. En hij zal het ook niet altijd gemakkelijk hebben gehad. Maar hij heeft zijn leven niet opgeschreven. Je moet de dingen altijd van twee kanten bekijken, maar dat kan in dit geval niet. Hans z’n visie is bekend uit de dagboeken, maar misschien zijn er ook dingen van Hans die wij niet weten.

Jan: Je kunt daar moeilijk een oordeel over vellen. Ieder mens heeft zijn eigen manier van leven. Het gaat niet altijd van een leien dakje.

Einde van deel 1

Naar deel 2 van het interview

© 2003 Ronny Boogaart & Eric de Rooij
Het gesprek dat wij met Cobie en Jan Harinck hadden, vond plaats op 1 november 2003.

Natuurlijk

Natuurlijk
Gekozen door Gina Rossing

Natuurlijk moest die jongen in het duin
merken dat ik intens naar hem keek.
Natuurlijk kwam hij toen vlak langs me
met veel overbodige bewegingen
hoewel hij me zogezegd niet zag.
Natuurlijk begon hij een lenteballet
met een vriendje en een bal,
natuurlijk streek hij veel te meisjesachtig
telkens door zijn erg lange haar
en keek daarbij eens om,
flitsend gebit in duister gezicht.
Natuurlijk lag hij later
loom kauwend op een helmspriet
in dat aandoenlijke verschoten badbroekje
helemaal alleen in een warme duinpan.
Natuurlijk ging ik zacht en ongemerkt weg
en natuurlijk heb ik daar de hele dag spijt van.

Hans Warren, Verzamelde Gedichten. (Amsterdam: Bert Bakker, 2002)