Zomaar een doos uit de rijen, rijen, rijen in de Zeeuwse Bibliotheek. Manuscripten doos 18 en daaruit envelop nummer 7. Er komt een ‘Schrijfbloc’ tevoorschijn en meteen ben ik middenin het bestaan van Hans Warren. Nou ja, niet precies middenin, het gaat om notities uit 1949, 1950. ‘Ik word ouder,’ schrijft hij op een van de vellen, hij loopt tegen de dertig en heeft zijn weg in het leven nog niet gevonden. Hij moet kiezen tussen Nous van Westen en Helen Ferguson, en beweert in zijn schrijfbloc, alleen in zijn schrijfbloc: ‘Ik heb gekozen Nous, of liever: besloten. Want ik sta niet voor de keus: jou of Helen. Zij wordt mijn vrouw, en jij blijft mijn vriendje als voorheen.’ Zo is het er uiteindelijk komen te staan, maar doorstrepingen en aanvullingen maken duidelijk dat de schrijver nauwelijks raad wist met Nous’ positie. Hij vervolgt op 16 september 1949 – hij kent Helen amper een maand: ‘Nous is droom, Helen realiteit. De pijn moet uit mijn ogen, ik wil het zwart op wit zien: ik heb Nous meer lief hoewel hij minder waard is, maar ik kies, op het ogenblik althans, zonder enig voorbehoud Helen.’ Zonder enig voorbehoud? Nous ‘en zijn voorgangers’ zorgden voor ‘bijna uitzinnige, extatische en wanhopige gevoelens’. Helen, zo stelt hij vast, heeft hij ‘niet hartstochtelijk, wel innig lief’. Hij heeft ‘haar lief zoals men zichzelf liefheeft: rustig, wetend dat zij er zal zijn, geestelijk of lichamelijk wanneer ik haar nodig heb’. Maar van een rustige relatie komt weinig terecht, zij zegt nee in een brief waarnaar hij verwijst in de, in de schrijfbloc bewaarde, opzet voor een eigen epistel, waaraan hij begon op een zaterdagavond. ‘I am sorry that I have to go back to our – I must say your – rupture of December ’49. That unfortunate letter you sent me by then, has spoilt more than I’ll ever be able to tell you’. Toch zegt hij naar haar te verlangen. Was zij maar bij hem, om mee te kijken naar de glorieuze avondval over water en velden. ‘Owls cry and the riping and flowering corn-fields bring a very special odour, a bit wry and bitter.’ Het lijkt bijna of ook de schrijfbloc zo ruikt, naar graan en zomer en Schelde en Hans Warren.
MARIO MOLEGRAAF




